Avverbi Flashcards

0
Q

Soprattutto

Essenzialmente, principalmente

A

Vooral
Vooral wanneer het regent
Vooral s zomers

Voornamelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Alla fine di maggio

Alla fine del mese

A

Eind mei

Aan het einde van de maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nel mezzo del prato

A

Middel van het weiland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In generale

A

In het algemeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Da un lato

Dall altro canto

A

Aan de ene kant

Aan de andere kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Di nuovo

A

Alweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Da tanto

Di recente

A

Allang

Onlangs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Abbastanza

A

Voldoende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gia’

A

Reeds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sicuramenfe, senz altro

Certamente

A

Vast

Vast en zeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Per il momento, intanto

A

Alvast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Immediatamente, tra un istante

A

Dadelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pure, persino

Neanche

A

Zelfs
Zelfs mijn voeten zijn ver weg.

Ik was /zelfs niet eens/ verbaasd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Abitualmente

A

Gewoonlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Presto

A

Straks
Binnenkort
Gauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Prima

A

Tevoren - de avond tevoren (prima)
Vroeger - nel passato (later: piu’ tardi)
Eerder dan - prima di qualcosa/qualcuno
Voordat het regent - prima che succeda qualcosa
Eerst ….daarna… Ten slotte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Molto / verbi

A

Het heeft ERG geregend

Ik heb me ZEER verveeld/genoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

//Insieme//

  1. Fare qualcosa insieme
  2. Stare insieme
A
  1. Samen oppure met elkaar

2. Bij elkaar “de schilderijen hangen bij elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
//Solo//
Io ho solo un fratello
Io ho solo un fratello ( ma anche una sorella)
Io ho solo (a stento ) 4 euro
Questa e' solo una piccola macchia
Voglio solo sapere se....
A
Ik heb alleen maar een broer
Ik heb maar een broer (maar een zus ook)
Ik heb slechts 4 euro (formale)
Dit is maar een vlekje
Ik wil gewoon (semplicemente) weten of DIT het juiste woord is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
//da poco tempo//
Sono appena tornato.
Lavoro la da appena tre mesi.
//per poco tempo//
Ho lavorato la per appena 3 mesi.
A

Ik ben Net terug van de vergatering.
Ik heb daar Pas 3 maanden gewerkt

Ik heb daar Maar 3 maanden gewerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Come?
Facendo, si impara
Quando?
Cantando siamo arrivati a scuola

A
Al doend(e),  leert men
Al wandeld, leerde hij de streek kennen
Al zingend stapten we naar school
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ugualmente , nondimeno

A

Desalnittemin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Principalmente

A

Hoofdzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Nonostante il brutto tempo

A

Desondanks het slechte weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Apparentemente

A

Blijkbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Di fatto, praticamente

Infatti

A

Feitelijk

Inderdaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Dopo , prossima, successiva

A

Hierna

De afslag hierna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

In abbondanza

A

Bij de vleet

We hebben eten bij de vleet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Uno dopo l’ altro

A

De een na de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Al contrario, trovo questa donna molto charmant!

Al contrario!

A

Integendeel, ik vind …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

In ogni caso, comunque

A

Sowieso

31
Q

Se necessario

A

Desnoods

32
Q

Tuttavia, ciononostante

A

Desondanks

33
Q

Persino

E’ buono, persino eccellente!

A

Het is lekker, uitstekend zelfs.

34
Q

Sinceramente

A

Eerlijk

35
Q

Veramente

A

Eigenlijk

36
Q

Entra!
Entra pure!!
Entra per favore!
Entra un momento!

Dai, Entra!!
Eddai cavolo entra!!!

A

Kom binnen!
Kom maar binnen!
Kom eens binnen!
Kom even binnen!

Kom toch binnen!
Kom nou binnen!

37
Q

In generale

A

In het algemeen

38
Q

Casomai, magari, eventualmente

A

Eventueel

39
Q

Semplicemente

A

Dan kun je beter thuis blijven.
Doe maar!
Eenvoudig

40
Q
//toch//
\: nietwaar
A

Ja toch? …. No? (vero??)
Dit is toch absurd?…. Questo e’ assurdo, no?
Je bent toch zeker niet ziek.

41
Q

//wel//

A

Het zal lukken.

Het zal wel lukken. (Credo)

42
Q

//wel//

A

Hij is wel aardig.

Dank je wel.

43
Q

//niet e wel//

A
  • hij is niet aardig.

- hij is wel aardig.

44
Q

//toch wel!, toch niet!//

Utilizzato in opposizione a una affermazione.

A
  • Ze verkopen er appels.
  • toch niet!
  • ze verkopen er geen appels.
  • toch wel!
45
Q

Contro voglia

A

Met tegenzin

46
Q
Troppo tardi
Bere parecchio
Molto meno/ piu'
Molto prima
Non ho capito granche'
A
Veel te laat
Veel drinken
Veel minder / meer
Veel eerder
Ik heb er niet veel van begrepen.
47
Q

Sempre di piu’

A

Steeds meer

48
Q

Sicuramemte, senz’ altro

A

Vast

49
Q

Nei confronti di

Nei riguardi di

A

Ten Opzichte van

Met betrekking ten

50
Q

Per certi aspetti

Sotto tutti gli aspetti

A

In bepaalde opzichten

In alle opzichten

51
Q

Quantita’

In abbondanza

A

Volop

52
Q

Quantita’

In massa

A

Massaal

53
Q

Quantita’

Solo

A

Alleen (solo e soltanto!)
Maar
Gewoon (ik will gewoon weten of dit het juiste woord is)
Slecht (a stanto)

54
Q

A stento , appena, (con difficolta’)

A

Nauwelijks

Tot ik mijn handen nauwelijks meer kon bewegen

55
Q

Oltre a (qq,qc)

A

Naast (iemand,iets)

56
Q

Come se niente fosse

A

Gewoon

57
Q

Radicalmente, drasticamente

A

Ingrijpend

58
Q

Escludere

A

Uitsluitend

59
Q

Affinche’

Al fine di

A

Teneinde

60
Q

In sequenza

A

In reeks

61
Q

Tutto sommato

A

Welbeschouwd

Beschouwen considerare
Beschouwing considerazione

62
Q

Sicuramente

Assolutamente

A

Beslist

63
Q

Ma per il resto

A

Maar verder

64
Q

Davvero , veramente

A

Heus

65
Q

Nonostane (che)

A

Ondanks (dat)

66
Q

Inoltre

A

Bovendien

67
Q

Almeno

A

Ten minste

68
Q

Davvero , prprio

A

Heus

69
Q

Come minimo

A

Op zijn minste

70
Q

Uno dopo l altro

A

Een voor een

71
Q

Decisamente

A

Stellig

72
Q

In particolare, specialmente

A

In het bijzonder

73
Q

Precisamente,

Con precisione

A

Nauwgezet

74
Q

Eccessivamente

Smodatamente

A

Overdadig

75
Q

Esattamente

Dove esattamente?

A

Precies

Waar precies?
Precies in het midden