Qualche parola (1) Flashcards

1
Q

ti faro’ vedere come sono sciocchi gli olandesi

A

ik zal je eens laten zien hoe dom nederlanders zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ti faro’ sentire come Frederick suona bene il piano

A

ik zal je eens laten horen hoe mooi Frederick piano speelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Suona Mozart al violino

A

Hij speelt Mozart op de viool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

c’era una volta un re…

A

Er was eens een koning…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sei mai stato in OLANDA?

A

Ben je wel eens in Nederland geweest?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

I ragazzi in gamba non piangono

A

Flinke jongens huilen niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

le lacrime

A

de traan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

singhiozzare

A

snikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uno scemo

A

een domoor, een dom kop, een sufferd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

un cervellone

A

een knappe jongen, een flinke jonge, een knapperd, een flinkerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

un poveraccio

A

een stakker, een arme stakker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tanto peggio!

A

de Collies waren op! Pech gehad!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tanto peggio!

A

de winkel was gesloten! Pech gehad!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gomma a terra

A

de bandenpech

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

avaria al motore, guasto al motore

A

de motorpech

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

un guasto al motore è la cosa peggiore!

A

motorpech is het ergste!

17
Q

auto in panne in carreggiata

A

pech onderweg

18
Q

e’ stato bello alla festa di compleanno? E’ andata bene, beh…, bellissimo!

A

Was het leuk op het verjaardagsfeest?

19
Q

trovi Oliver simpatico? Si, molto

A

Vind je Oliver aardig? Ja, erg aardig!

20
Q

ti piacciono i poffertjes? No, non tanto

A

Vind je poffertjes lekker? Nee, niet zo lekker.

21
Q

che bel paesino!

A

wat een leuk dorpje!

22
Q

Garderen e’ un bel paesino, non trovi?

A

Garderen is een leuk dorpje, vind je niet?

23
Q

Lui trova Anouk una bella ragazzina

A

hij vind Anouk een leuk meisje.

24
Q

Lei indossava un bell’abito, una bella t shirt.

A

Zij droeg een leuke jurk, een leuk tshirt.

25
Q

un bel film, en bel libro

A

een leuke film, een leuk boek.

26
Q

noi andiamo con piacere per conto nostro al cinema, alla fiera, alla esposizione.

A

we gaan gezellig met z’n alleen naar de bioscoop, de kermis, de tentoonstelling

27
Q

un buon amico, che mi mostra i miei errori

A

een goede vriend, die mij mijn fouten toont

28
Q

noi abbiamo passato una bella giornata

A

we hebben een goede dag gehaad.

29
Q

grazie per la bella serata!

A

badankt voor de leuke avond!

30
Q

il nonno ha sbagliato strada

A

Opa heeft fout gereden.

31
Q

brutta storia!

A

foute boel!

32
Q

bella roba ! (ironico)

A

mooie boel!

33
Q

??

A

een boel drukte om niks!

34
Q

nulla di nuovo(?)

A

niks aan de hand!

35
Q

soltanto qualche piccolo errorino

A

alleen maar een paar kleine foutjes

36
Q

hai bevuto molto? No,tranquillo. Solo qualche birretta

A

heeft U veel gedronken? Neehoor, alleen maar een paar biertjes

37
Q

l anguilla , l’ elemosina

A

de aal, de aalmoes

38
Q

ci vediamo alla tavola calda?

A

spreken we af bij de snackbar?