Catene Di Parole - schakelen Flashcards

0
Q

Tacco, tacca, colpo di accetta.
Cancello
Avere avversione per
Strega

A

De hak (met platte hakken)
Het hek
Een hekel hebben aan (iem of iets)
De heks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Movimento
Consederazione
Considerare, riflettere
Passaggio a livello

A

Bewegingen
Overweging
Overwegen
Overweg (onbewaakte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vegliare, vigilare
Non custodito
Svegliare
Sveglia

A

Waken
Onbewaakt
Weken
Wekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Osare

Provare disgusto

A

Wagen

Walgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Desiderare

Abituarsi

A

Wensen

Wennen, geweend aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sforzarsi , mettercela tutta
Rilassarsi (rilassato)
Tendere
Troppo teso, stressato, esaurito

A

Zich Inspannen ( de inspanning)
Zich Ontspannen
Spannen
Overspannen (agg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
Politica
Professare, praticare (rel)
Offendere
Opportunita'
Tassa
Imbottire, indire, rivestire, investire
A
De beleid
Belijden
Beledigen
Het Gelegenheid
De belasting
Beleggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
Pennello
Questione
Prugna
Vulnerabile
Ferire (offendere)
Lesione
A
De kwast
De kwestie
Kwets
Kwetsbaar
Kwetsen
Kwetsuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Un ovetto
Fare un giretto (gita)
Per conto proprio

A

Het eitje
Een uitje hebben
In m’n eentje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

L aspetto
La vista da una casa
In tutti i sensi , per certi versi
La sorveglianza

A

Het gezicht
Het uitzicht
Het opzicht, in alle opzichten, in bepaalde opzichten
Het toezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schuin

A

Schuin dak tetti spioventi
Schuine lijn
Schuinschrift corsivo
Schuin tegenover di fronte in obliquo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Komen

A
Afkomen van / op
Omkomen
Ontkomen aan : scampare a
Tegenkomen
Uitkomen op : sbucare su
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Obliterare
Pestare i piedi
Prendere a pugni

A

Afstampelen
Stampen
Stompen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klappen
Klapperen
Klapper.tanden

A
Klapper
Klappertje
Klap.roos
Klap.stuk
Klap.stoel
Klap.zoen
Klap.loper
Klap.band
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Versamento
Crollo
Disturbo

A

De storting
De instorting
De Stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nasello
Strega
Cancello
Siepe

A

Heek: stokvis
Heks
Hek
Heg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Difficile , fastidioso
Infastidire , scocciare
Scocciatore
Animale da soma

Astuto

A

Lastig
Lastig.vallen
Lastpak
Lastdier

Listig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Atterrare
Finire, cacciarsi
Carico
Una atmosfera pesante

A

Landen
Belanden
Beladen
Een beladen sfeer, een schip beladen koffie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Perdonare
Dimenticare
Spargere sangue

A

Vergeven
Vergeten
Bloed vergieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Riccio
Angelo
Canna da pesca
Grandine

A

Egel
Engel
Hengel
Hagel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Crudo
Grezzo

Il lutto
Avere rimorso

La rugiada
La spinta

A

Rauw: ongekookt
Ruw: onbewerkt

De rouw
Berouw hebben

De dauw
De duw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Nn vedere l ora

Rinunciare a

A

Uitzien naar

Afzien van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Mentire
Dire bugie
Ingannare T

A

Liegen
Jokken
Misleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Prendere

A
Vangen
Vangrail
Vervangen
Vervanger
Vervanging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
L attentato
Il punto di impatto
Licenziamento su Due piedi
Mettere sotto sequestro
Ditta di immagazzinamento
Il supplemento di affitto
A
De aanslag
De plaats van inslag
Ontslag op staande voet
In beslag nemen
Opslag.bedrijf
Huur.toeslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vagare
Perdersi
Allonanarsi : deviare

A

Dwalen
Verdwalen

Afdwalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
Merenda, spontino
Distribuzione
Intervento (mediazione)
Scalo
Intermediario
Intervallo regolare di tempo 
Intervallo di spazio o tempo, distanza
Punteggio parziale
Ora libera, ora buca
Tramezzo, divisorio
Via di mezzo
A
Tussendoortje
Tussenhandel
Tussenkomst
Tussenlanding
Tussenpersoon
Tussenpoos
Tussenruimte
Tussenstand
Tussenuur
Tussenwang
Tussenweg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Il volto
La vista
La visione , l idea

A

Het gezicht
Het uitzicht
Het inzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Il fosso
Il polpaccio
Il ciuffo

A

De kuil
De kuit
De kuif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Schakel

A

Schakel anello
Schakelaar
Schaken- schaker
Schakelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Polpaccio

A

Kuit (kuitspier, been)

Kluit (un mucchio)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Sorpresa

Confusione

A

Verrassing

Verwarring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Coltivare o allevare
Torturare o tormentare
Ferire o offendere

A

Kweken
Kwellen
Kwetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Perdere la vita

Frequentare

A

Omkomen

Omgaan met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Immaginarsi

Atteggiarsi

A

Zich voorstellen

Zich voordoen als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Essere importante

Partecipare a

A

Uitmaken

Meemaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Inquinamento
Scusa
Indignazione

A

Veront.reiniging
Veront.schuldiging
Veront.waardiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Aggressore

Colpo di fortuna

A

Aanvaller

Meevaller

40
Q

Nostalgia

Di nascosto

A

Heimwee

Heimelijk

41
Q

Fare attenzione / guardarsene bene

Guardare su
Non vedere l’ ora di

A

Uitkijken

Uitkijken OP
Uikijken NAAR

Ik kijk wel uit!
Goed uitkijken

42
Q

Escludere
Con l esclusione di

La risposta definitiva

A

Uitsluiten
Met uitsluiting van

De uitsluitsel

43
Q

Sloveno

Sgobbare

A

Sloveen

Sloven

44
Q

Scusarsi per

Rendere omaggio , tributo

A

Veront.schuldigen
Huldigen
Huldiging

45
Q

Minacciare

Imbrogliare

A

Bedreigen
De voortdurende aanslagen
Bedreigen de stabiliteit

Bedriegen
De bedrieger

46
Q

Adorare
Offrire
Allacciarsi (i pattini)

A

Aanbidden - aanbidder
Aanbieden - de aanbieding
Aanbinden - de schaatsen

47
Q

Colpito da un pesante terremoto

Ritrovati morti

A

Getroffen zijn door zware
Aard.beving.

Dood aangetroffen zijn.

48
Q
Arrivare
Morire
Scendere da/ avvicinarsi / allont
Tirare avanti con
Sbarcare il lunario
A
Aankomen
Omkomen
Afkomen van/op
Rondkomen van
Kunnen rondkomen
49
Q

Vedere

A

Kijken

Uitkijken OP
Uitkijken NAAR

50
Q
Stufo
Apparecchio/ staffa
Faggio/ navata
Boia
Borsa/ borsista
A
Beu
Beugel
Beuk
Beul
Beurs.student
51
Q

Annusare
Frugare
Fare le coccole

A
Snuffelen aan
Snuffelen
Knuffelen
Dikke knuffelen xxx
Knutselen
52
Q

Consigliare

Violentare

A

Aanraden

Aanranden

53
Q

Giornaliero /
Del genere /
Solido, indostruttibile - serio, affidabile

A

Dagelijks /
Dergelijk /
Degelijk

54
Q

Immediatam/e
Dattero
Autore

A

Dadelijk
Dadel
Dader

55
Q

Nodo, bottone vestito
Pulsante , pomello, germoglio

Gomitolo, chignon
Mazza

A

Knoop
Knop

Knot
Knots

56
Q

Schierarsi

Radersi

A

Zich scharen

Zich scheren

57
Q

Muoversi
Essere in movimento
Essere preda di

A

Bewegen
Zich bewegen
Bevangen worden door (een gevoel van)

58
Q

Essere informato

A
Hij had zich
Op de hoogte gesteld
Van Nse zaken
Ontsteld
Ongesteld
Ingesteld op
Teleurgesteld
59
Q

Barboncino
Nudo come un verme
Premio di consolazione

A

Poedel
Poedel.naakt
Poedel.prijs

60
Q

Tornare (verso casa)
Ritornare indietro
Convertirsi al islam
Cambiare direzione , virare / girarsi

A

(Huiswaarts) keren
Omkeren
Zich bekeren tot islam
Keren / zich keren

61
Q
Inciuccarsi , ubriacarsi
Occupare
Occupazione , cast
Invasore (n / agg)
Possedere
Posseduto / indemoniato
Spostare
A
Zich bezatten
Bezetten
Bezetting 
Bezetter / binnen.dringend
Bezitten (geen cent bezitten)
Bezeten 
Verzetten
62
Q

Conservare , tenere, mantenere

Asserire

A

Bewaren

Beweren

63
Q
Colpo
Attentato / incrostazione
Svincolo , uscita
Ribaltamento
Licenziamento 
Supplemento
Resoconto
Inpatto
Umidita' , muffa , risultato di un esame 
Aumento
A
Slag
Aanslag
Afslag naar
Omslag
Ontslag
Toeslag
Verslag
Inslag
Uitslag
Opslag
64
Q

Parente

Presuntuoso

A

Verwant

Verwaand

65
Q

Utile

Affettato (agg di persona)

A

Nuttig

Nuffig

66
Q

Scioperare
Essere piantato, pungere

Passeggero clandestino
Attraversare
Fare un cambio alla pari

A

Staken
Steken

Verstekeling
Oversteken
Gelijk oversteken

67
Q

Grosso, grossolano, volgare

Scanalatura, solco

A

Grov

De Groef

68
Q

Sollevare o rischiararsi
Truffatore
Truffa o imbroglio

A

Oplichten
Oplichter
Oplicherij

69
Q

Andare
Entrare
Prendere in comsiderazione
Approfondire ulterior/e qualcosa

A

Gaan
Ingaan
Ingaan op
Nader ingaan op

70
Q

Vomitare
Rompere
Cadere a pezzi
Frammento

A

Braken
Breken
Brokkelen
Brokstuk

71
Q

Schieramento
Istituzione
Consegna / ordine

A

Opstelling
Instelling
Bestelling

72
Q

L illusione
L importo
Minacciare

A

Het bedrog
Het bedrag
Bedreigen

73
Q

Scadere
Falsificare
Sostituire qualcuno

A

Vervallen
Vervalsen
Vervangen

74
Q

Corvo
Cantare / Emettere gridolini di gioia (bambini)
Sgraffignare
Sgraffignatore / arraffatore

A

Kraai
Kraaien
Graaien
Graaier

75
Q

Allegato
Importo
Contributo

A

De Bijlage
Het bedrag
De Bijdrage

76
Q

Rabbuiarsi in volto

Montare di guardia

A

Zijn gezicht betrekken

De wacht betrekken

77
Q

Sparare / schizzare

Cacare

A

Schieten

Schijten

78
Q

Pungere / spuntare da

Scioperare

A

Steken

Staken

79
Q

Mettere
Iniziare
Mettersi (a tavola)
Non pensare piu’ a qq

A

Zetten
Inzetten
Zich zetten (aan tafel)
Zich over iets heen zetten

80
Q

Vendetta

Relitto
Rancore

A

De Wraak. De profeet wreken

De Wrak
De Wrok : Wrok hebben (koesteren) tegen iemand

81
Q

Il recinto
Il linguaggio sboccato
Balbettare
Il tiratore

A

De schutting
De schutting.taal
Schutteren
De schutter

82
Q

Quanti
Collina
Piccone

A

Hoeveel
Houweel
Heuvel

83
Q

Bernoccolo
Bottino
Tubo

A

De Buil
De Buit
De Buis

84
Q

Avvolgere in
Avvolto nel mistero
Velare , coprire

A

Hullen
In lompen gehuld
Verhullen

85
Q

Fastidio

Stracarico
Defunto

Lasciare … al caso, a desiderare
Sovrapporre, accavallare
Consultarsi (con qq)
Inondare, straripare

A

Overlast

Overladen
Overleden

Overlaten (aan)
Overlappen
Overleggen met iemand
Overlopen

86
Q

Avvolto in stracci
Avvolgersi
Rivelare, svelare

A

In lompen gehuld
Zich hullen
Onthullen

87
Q

Aspetto

Cartolina

A

Aanzicht

Ansicht.kaart

88
Q

Dare su

Sbucare su

A

Uikijken op

Uitkomen op

89
Q

Ciuccio

Prendere in giro pesantemente/ fregare

A

Fops.peen

Foppen

90
Q

Rimandare

Rammendare/ rattoppare

A

Uitstellen

Verstellen

91
Q

Dare forma

Prendere con un oggetto cavo
acqua da un pozzo, sabbia

A

Schepen , schiep, geschepen

Schepen

92
Q

Favorevole, vantaggioso, conveniente (prezzo, condizioni)

Ingordo, vorace

A

Gunstig

Gulzig

93
Q

Investimento

Equipaggio

A

Bemanning

Belegging

94
Q

Offendere

Difendere

A

Beledigen

Verdedigen

95
Q

Girare l angolo
Frequentare qq
Frequentarsi

A

De hoek Omgaan

Met elkaar omgaan