HC.1 - Kinderpsychiatrische stoornissen Flashcards

(42 cards)

1
Q

ADHD meest behandelbare pschiatrische stoornis

A

4% adults en 5% vd kinderen wereldwijdd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat beinvloed adhd?

A

aandacht, emotionele regulatie, motivatie, organisatie, planning, time management en is vaak co-occuring met andere mental health disorders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 3 subtypes van adhd?

A
  1. aandachtstekort EN hyperactiviteit-impulsiviteit
  2. Overwegend aandachtstekort
  3. Overwegend hyperactiviteit-impulsiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer sprake van aandachtstekort EN hyperactiviteit-impulsiviteit

A

6 of meer symptomen uit een lijst van 9, voor beide kerndimensies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wnr sprake van Overwegend aandachtstekort

A

Alleen voldoende symptomen op aandachtsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wnr sprake van overwegend hyperacti-impulsiviteit

A

Alleen voldoende symptomen op hyperactiviteit-impulsiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De symptomen voor aandachtsproblemen?

A
  • onvoldoende aandacht voor details of achteloos fouten maken
  • moeite om de aandacht bij taken of spel te houden
  • niet lijken te luisteren
  • aanwijzingen niet opvolgen of opdrachten niet kunnen afmaken
  • moeite met organiseren van taken
  • vermijden of afkeer hebben van taken die langdurige geestelijke inspanning vragen
  • dingen kwijt raken die nodig zijn voor taken
  • gemakkelijk afgeleid worden
  • vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen bij hyperactiviteit?

A
  • onrustig bewegen met handen en voeten of draaien op zijn of haar stoel
  • opstaan als zitten blijven verwacht wordt
  • rondrennen of overal op klimmen als dit ongepast is
  • moeilijk rustig kunnen spelen of ontspannende activeiten uitvoeren
  • in de weer zijn of mar doordraven
  • aan een stuk door praten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Symptomen impulsiviteit

A
  • antwoord eruit gooien voordat de vragen afgemaakt zijn
  • moeite hebben met op beurt wachten
  • verstoren van bezigheden van anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat komt vaak samen met ADHD voor?

A
  • Dyspraxia (Dyspraxie is een stoornis bij het verwerken van informatie uit het lichaam, met name uit spieren en gewrichten) (50%)
  • dyslexie en dyscalcylia (50%)
  • ODD (40%)
  • Anxiety (40%)
  • Depressie (32%)
  • Tic
  • ASD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prevalentie NL adhd?

A

3-5% kinderen basisschoolleeftijd
1,5% jeugdigen
1% volwassenen

Man-vrouw: 3:1

Kan remissie op volwassenleeftijd, vaker meer afname hyperacytiviteit/impuls dan aandachtsprobleemn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Etiologie adhd?

A

65-90% erfelijkheid (compelx)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Front

A

Back

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose bij een adolescent met aandachtsproblemen, rusteloosheid, slaapproblemen en schoolproblemen sinds de basisschool?

A

ADHD, overwegend onoplettend beeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke drie subtypes onderscheidt de DSM-5 bij ADHD?

A
  • Gecombineerd beeld (aandachtstekort én hyperactiviteit-impulsiviteit)
  • Overwegend aandachtstekort
  • Overwegend hyperactiviteit-impulsiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem vijf symptomen van aandachtsproblemen bij ADHD volgens DSM-5.

A
  • Onvoldoende aandacht voor details
  • Moeite om aandacht bij taken of spel te houden
  • Niet lijken te luisteren
  • Aanwijzingen niet opvolgen
  • Moeite met organiseren van taken
18
Q

Noem drie symptomen van hyperactiviteit bij ADHD volgens DSM-5.

A
  • Onrustig bewegen met handen en voeten
  • Opstaan als blijven zitten wordt verwacht
  • Rondrennen of overal op klimmen in ongepaste situaties
19
Q

Wat is de geschatte prevalentie van ADHD bij kinderen op basisschoolleeftijd?

A

Tussen de 3 en 5%.

20
Q

Hoe is de man-vrouwverhouding bij ADHD in de kindertijd?

A

3:1, met klinisch veel meer jongens dan meisjes.

21
Q

Wat zijn voorbeelden van genetische risicofactoren voor ADHD?

A
  • Dopamine-D4-receptorgen (DRD4)
  • Dopaminetransportergen (DAT1)
  • Erfelijkheid 65-90%
22
Q

Welke omgevingsfactoren dragen bij aan het ontstaan van ADHD?

A
  • Maternaal roken of alcoholgebruik tijdens zwangerschap
  • Laag geboortegewicht
  • Psychosociale risico-omgeving
23
Q

Wat zijn neurobiologische kenmerken van ADHD op structureel niveau?

A
  • Kleiner hersenvolume
  • Verkleining nucleus caudatus, cerebellum, orbitofrontale cortex
  • Cortexrijping 1,5 tot 2 jaar vertraagd
24
Q

Wat zijn behandelopties voor kinderen met ADHD?

A
  • Psycho-educatie
  • Zelfregulatietraining
  • Medicatie zoals methylfenidaat, dexamfetamine
  • Gedragstherapie
  • Plannings- en organisatietrainingen
25
Welke stoornissen vallen onder de neurobiologische ontwikkelingsstoornissen in de DSM-5?
- Autismespectrumstoornis - ADHD - Ticstoornissen (bijv. Gilles de la Tourette) - Stereotiepe-bewegingsstoornis - Specifieke leerstoornissen (dyslexie, dyscalculie) - Taalontwikkelingsstoornis - Coördinatieontwikkelingsstoornis - Verstandelijke beperking
26
Welke stoornissen vallen onder de angststoornissen volgens DSM-5?
- Paniekstoornis - Agorafobie - Gegeneraliseerde angststoornis (GAD) - Sociale angststoornis - Specifieke fobie - Separatieangststoornis (SAD) - Selectief mutisme
27
Wat is een belangrijk verschil tussen de classificatie en de diagnose in de kinderpsychiatrie?
Classificatie is het benoemen van symptoomclusters volgens DSM-5, terwijl de diagnose ook idiografische en etiologische elementen bevat.
28
Waarom is het belangrijk om meerdere informanten en methoden te gebruiken bij diagnostiek van kinderen?
Omdat gedrag varieert per context en kinderen vaak beperkt zijn in zelfrapportage, is het nodig verschillende bronnen en disciplines te combineren.
29
Wat zijn de componenten van psychiatrisch onderzoek bij kinderen en adolescenten?
- Ouderinformatie - Kindgesprek - Observatie - Psychologisch onderzoek - Somatisch onderzoek
30
Wat zijn belangrijke onderdelen van de ouderanamnese?
- Klachtenanamnese - Ontwikkelingsanamnese - Tractusanamnese - Familieanamnese
31
Wat zijn belangrijke onderdelen van observatie bij een kind?
- Algemene indruk - Contact met ouders/onderzoeker - Motoriek - Spraak en taal - Stemming en affect - Aandacht en impulsiviteit - Spelgedrag
32
Wat zijn determinanten van het ontstaan van psychiatrische stoornissen bij kinderen?
- Kwetsbaarheid (biologisch en psychologisch) - Omgevingsrisicofactoren (bijv. life-events, interactie, SES) - Kind-omgevingsinteractie
33
Wat is het MAO-A gen en welke rol speelt het in de etiologie van gedragsproblemen?
Het MAO-A gen codeert voor een enzym dat serotonine en dopamine afbreekt. Te weinig MAO-A activiteit, in combinatie met verwaarlozing, verhoogt het risico op agressief gedrag.
34
Wat houdt het begrip 'developmental programming' in?
Vroege ervaringen, zoals ernstige verwaarlozing, kunnen blijvende structurele en functionele veranderingen in de hersenen veroorzaken.
35
36
Front
Back
37
Wat codeert het MAO-A-gen?
Het MAO-A-gen codeert voor het enzym monoamine oxidase A, dat betrokken is bij de afbraak van neurotransmitters zoals serotonine, dopamine en noradrenaline in de hersenen.
38
Op welk chromosoom ligt het MAO-A-gen en waarom is dat relevant?
Het MAO-A-gen ligt op het X-chromosoom. Dit is relevant omdat mannen slechts één X-chromosoom hebben, waardoor een mutatie direct effect kan hebben op hun gedrag.
39
Wat is het effect van een verminderde MAO-A-activiteit op gedrag?
Verminderde MAO-A-activiteit kan leiden tot verhoogde spiegels van serotonine en dopamine, wat wordt geassocieerd met impulsief en agressief gedrag.
40
Wat toont onderzoek aan over het verband tussen MAO-A-activiteit en kindermishandeling?
Jongens met een lage MAO-A-activiteit die mishandeld zijn, hebben een significant verhoogd risico op antisociaal en agressief gedrag in de volwassenheid.
41
Hoe wordt het effect van het MAO-A-gen op gedrag beïnvloed door omgevingsfactoren?
Er is sprake van een gen-omgevingsinteractie: een lage MAO-A-activiteit leidt alleen tot verhoogd agressief gedrag bij aanwezigheid van negatieve omgevingsinvloeden zoals verwaarlozing of mishandeling.
42
Waarom is het MAO-A-gen een voorbeeld van een gen-omgevingsinteractie?
Omdat het effect van het gen op gedrag alleen zichtbaar wordt in combinatie met bepaalde omgevingsinvloeden, zoals jeugdtrauma of mishandeling.