Flashcards in TW11 A1 Deck (30)
Loading flashcards...
1
Als je niet moet werken of niet moet studeren, dan heb je …
vakantie
2
de reis = …
de tocht
3
Iets wat af is, is …
klaar
4
Wat zijn de tijden van VERTREKKEN?
vertrok, is vertrokken
5
Als hij voor een half jaar naar Amerika vertrekt, zal het moeilijk zijn om … te nemen.
afscheid
6
arriveren = …
aankomen
7
het binnenland >
het buitenland
8
alles wat je meeneemt op vakantie =
de bagage
9
Morgen vertrek ik op vakantie, maar ik moet mijn … nog pakken!
koffer
10
de informatie = …
de inlichting
11
Officieel document met je foto, je geboortedatum om te bewijzen wie je bent.
het paspoort
12
Een papier dat je moet invullen = …
het formulier
13
Hier slapen de meeste mensen als ze in een vreemd land zijn = …
het hotel
14
Wat zijn de tijden van BLIJVEN?
bleef, is gebleven
15
In de badkamer staat een … of een …. .
douche of een bad
16
Als je pipi moet doen, ga je naar het …
toilet / wc
17
Hier kan je iets drinken = …
het café
18
Hier kan je iets eten = …
het restaurant
19
Drinken doe je uit een …
glas
20
Koffie drinken doe je uit een …
kop
21
Een drankje dat mannen graag drinken op café = …
het bier
22
Alcoholische drank gemaakt van druiven = …
de wijn
23
Het menu = …
de menukaart
24
Wat zijn de tijden van KIEZEN?
koos, heeft gekozen
25
de keus = …
de keuze
26
Als je gedaan hebt met eten in een restaurant, moet je de … vragen.
rekening
27
Als je niets moet betalen, dan is het …
gratis
28
jong >
oud
29
Het gebouw waar Christenen samenkomen om te bidden = …
de kerk
30